Boy (Frans)
Levensloop van Boy Lucassen
geboren 29 december 1926
Toen ik geboren werd, was
de kinderjuffrouw een goed jaar ingewerkt in ons gezin en was er dus een betere
verzorging mogelijk dan bij mijn broer Hans. Wel was het midden in de winter
en misschien is het daardoor dat ik een koukleum werd en juist heel erg opleef
bij een hittegolf (Ik schaatste weinig en zwom veel).
Mijn moeder was tegen de tijd van mijn geboorte aan het eind van haar Latijn.
Alle zwangerschappen en de opvoeding van haar kroost hadden veel tol geëist.
De kinderjuffrouw (de Puf) vervulde in mijn jeugd meer de moederrol. Ook ging
ik wel naar mijn vriend Emiel Wennen. Ik vond het gezellig bij zijn moeder,
je kon daar rustig lezen in de Katholieke Jeugd Illustratie. Het was een veel
rustiger gezin met maar zes kinderen en zijn moeder was een echte kloek.
In ons gezin ging het er wel erg levenslustig aan toe, zodat het wel eens moeilijk
was voor een jongetje dat nog maar weinig in te brengen heeft. Ik werd vaak
driftig, maar dan was het enige resultaat, dat de ouderen begonnen te lachen.
Zo leerde ik al vroeg de levenswijsheid, die mijn leraar Nederlands later zo
goed verwoordde: "Tot heersen is, wie zich beheerst bij machte"
en ook wel zijn andere motto: "De ware vrijheid luistert naar de wetten
van de natuur".
Voordat ik in Sinterklaas kon geloven, werd mij al verteld dat hij niet bestond.
Door
al die levenslust had ik veel voorbeeld aan mijn broers en zusters. Ik leerde
veel van hen en zij hadden inmiddels mijn vader geleerd hoe hij kinderen moest
opvoeden.
Zo leerde ik van Hans konijnen en duiven fokken .Ook zeilen leerde ik van Hans.
Van Gerard leerde ik schuine moppen. Van Tonny leerde ik sterke verhalen, van
Jan levens-wijsheden,van Vincent originele voordrachten, van Paul sport. Netty
leerde ons allerlei spelletjes. Mia bracht mij in contact met mijn leeftijdgenoten.
Bij Lousje voelde ik mij rustig.
Met Mia en Lousje speelde ik met het poppenhuis en met de spoortrein. Met Hans
speelde ik altaartje. Ook deed ik met Hans wie het beste kon spugen in de kuiltjes
van de bollen op de hoeken van het ledikant.
In de eerste klas van de lagere school (groep 3 van de basis-school tegenwoordig)
was ik het lievelingetje van de schooljuf BEUMER zodat ik het hele jaar negens
op mijn rapport kreeg voor gedrag, vlijt en netheid. Voor die prestatie had
onze keukenmeid ROZA mij een horloge beloofd en dat heb ik ook gekregen.( waarschijnlijk
betaald door mijn vader, want zo'n Duitse keukenmeid verdiende in die tijd bijna
niets).
In de volgende schooljaren had ik geen schooljuffen meer, alleen maar meesters
en dus werden de schoolcijfers toen meer reëel. Wel had ik toen thuis het
imago een goede leerling te zijn en dus werd van mij verwacht, dat ik het ideaal
van mijn vader zou waarmaken, n.l. priester worden. Als enige werd ik niet naar
de h.b.s. maar naar het gymnasium gestuurd want dat sloot beter aan bij een
seminarium.
In mijn pubertijd ,die met bijzonder veel acné gepaard ging, kreeg ik
zoveel belangstelling voor de vriendinnen van mijn jongere zussen, dat zelfs
mijn vader begreep, dat ik niet geschikt was voor het celibaat. Ik kon ten enenmale
niet geloven in de seksuele wetten van de katholieke kerk en ging geleidelijk
die kerk beschouwen als een aardige folklore.
Dat heeft nogal eens tot een gewapende vrede geleid tussen mij en mijn vader.
Hij had weleens moeite om de normen van anderen te accepteren.
Tijdens de hongerwinter van 1944/1945 reden er geen treinen en kon ik dus niet
goed naar het Ignatius College in Amsterdam. In het begin van deze periode had
ik nog een fiets, een bouwsel van de afgedankte fietsen van mijn oudere broers.
Daarmee kon ik dan met veel moeite Amsterdam halen. Soms moest ik onderweg wel
twee keer mijn oude banden plakken. Met een vriend uit mijn klas heb ik toen
afgesproken, dat ik van maandag tot en met zaterdagochtend bij hem kon logeren,
zodat ik alleen in het weekend de fietstocht hoefde te maken.
Eind 1944 werd ik echter bij een razzia door de Duitsers van bed gelicht en
moest ik in Arnhem loopgraven gaan maken. In de eerste maanden van 1945 ben
ik samen met mijn broer Hans van Arnhem naar huis gevlucht.Tot mei 1945 ben
ik niet meer naar school geweest. Er moesten toen houtjes gehakt worden voor
het noodkacheltje en alle kleding moest met de hand worden gewassen, want de
wasmachine deed het niet meer. Er waren geen hulpen meer in huis, mijn oudere
zussen woonden niet meer thuis en mijn oudere broers waren elders ondergedoken.
In die periode was ik niet meer het verwende jongste zoontje. Toen was ik niet
meer "Meneer de baron", mijn bijnaam in ons gezin in mijn jongere
periode.
Bij mijn eindexamen in 1946 had ik goede cijfers voor wiskunde maar slechts
een 4 voor Grieks. In dat jaar kon je ook met één 4 nog slagen,
want men was toen heel soepel bij de beoordeling vanwege de oorlogsomstandigheden.
Ik wilde toen arts worden net als mijn jeugdvriend Emiel Wennen en Mia haar
vriendin Edit Otto, maar ik moest in militaire dienst. Mijn lichting was eerder
aan de beurt om naar de oorlog in Indonesië te gaan dan de lichting van
mijn oudere broer Paul en die werd daarom vrijgesteld wegens broederdienst.
Door mijn diploma gymnasium-bèta en een goede test kreeg ik een officiersopleiding,
maar ik bracht het niet verder dan wachtmeester, want ik toonde mij onvoldoende
gemotiveerd voor het dragen van " 's Konings Wapenrok."
Ik
werd verlaat naar Indonesië gestuurd, waardoor ik in totaal vier jaar verplicht
in militaire dienst ben geweest, zodat van verder studeren niets meer terecht
is gekomen.
Mijn tijd in Indonesië was wel boeiend, maar er gebeurden daar bij de politionele
acties nare dingen. Een soldaat was er trots op, dat hij een krijgsgevangene
mocht fusilleren in ons bijzijn! En de krijgsgevangene werd alleen maar gefusilleerd
omdat er geen gelegenheid was om hem gevangen te zetten. Sommige soldaten beschouwden
de meisjes in het veroverde gebied als krijgsbuit en verkrachtten die meisjes,
hetgeen oogluikend werd toegelaten.
Toen ik met een boot een rivier op voer, ben ik een keer beschoten, maar dat
was ten enenmale niet raak. Het was overigens een hele mooie vaartocht met aan
weerszijden een vruchtbare groene muur van grote oerwoudbomen.
Ook was er eens in het donker een schietpartij, waarbij ik met een pistool in
de hand bereid was mensen dood te schieten ,als ze op me af zouden komen, maar
gelukkig heb ik nooit op iemand hoeven te schieten. Meestentijds had ik niets
met het echte patrouille lopen te maken, want ik zat bij de bevoorrading. Een
keer was ik echt bang, toen ik vrijwillig akkoord was gegaan om mee te gaan
met een gevaarlijke patrouille, maar gelukkig werd die patrouille niet aangevallen.
Toen ik terugkwam uit Indonesië werd ik hartelijk ontvangen door mijn broer
Tonny en zijn vrouw Jopie, bij wie ik enige tijd in huis gewoond heb. Mijn ouders
zaten toen in het Theresia Rustoord in Ouderkerk.
Toen ik na een paar weken een baan had gevonden bij een handelmaatschappij ben
ik op kamers gaan wonen.
Ik haalde toen wat kleine diploma's handelscorrespondentie, had wat kalverliefdes
bij de dansclub en de tennisclub,slaagde erin een wat belangrijkere baan te
krijgen bij de Nederlandse Crediet Verzekeringsmaatschappij, maar werd daar
toen afhankelijk van een moeilijke chef Eerbeek. Toen leerde ik, dat de sky
niet de limit was en dat een mens maar een stofje in het heelal was. Ik ging
mijn vrije tijd toen vooral besteden aan de verkennerij (= scouting) en werd
hopman.
In die tijd leerde ik Hansje kennen bij het tennissen. Zij was niet alleen een
aantrekkelijk meisje, maar ook een meelevende opgewekte kameraad, op wie je
kon bouwen. Gestimuleerd door haar moeder, kreeg zij mij zover om mijn vrijheid
in te leveren en te gaan trouwen. We mochten toen inwonen in het huis van haar
ouders met een royale eigen woonkamer, slaapkamer en babykamer. We trouwden
op een mooie zomerdag dd. 18 juni 1957.
In onze verlovingstijd deed ik afstand van mijn verkennerij-verplichtingen.
Ook werd ik mij bewust, dat ik koste wat het kost niet meer wilde werken bij
die moeilijke chef Eerbeek. Dat had tot gevolg, dat ik de voorspraak van mijn
toen in het klooster verblijvende vader accepteerde en kon gaan werken bij het
Amsterdamse Cargadoorskantoor van mijn oom Anton Lucassen vanaf 1 maart 1956.
Oom Anton had al zijn oudste zoon Ben in zijn zaak en wilde nog een tweede zoon
in de zaak hebben, zodat ik daar een beetje teveel werd. Met zijn goede relaties
wist hij mij wel te introduceren bij de verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd
te Amsterdam. Ik werd daar goed getest voor de functie van inspecteur en begon
op 1september1959 aan de opleiding .
De Delta Lloyd was een royale werkgever: ik kreeg iedere drie jaar een nieuwe
auto, ze gaven mij een royale hypotheek en een goede pensioenregeling. Er werd
mij wel een keer een functieverbetering aangeboden, maar daar ben ik niet op
ingegaan, want ik vond mijn functie al zwaar genoeg.
Ik had nooit armoede gekend en mijn vader was door al zijn geld ook niet tot
rust gekomen. Ik was niet uit op salarisverbetering.
Mijn aandacht was vooral gericht op mijn gezin.
Hansje
was in haar jonge jaren een duizendpoot en werkte mee aan alle wensen van het
gezin. Ook zij haalde haar rijbewijs, we gingen kamperen aan de Adriatische
kust, we namen moeilijke kinderen enige tijd in huis, we bivakkeerden een hete
zomer met een ander gezin op een rijnaak, enz.
Moeder Natuur had ons dan ook bedeeld met drie goed gezonde kinderen, die op
school en bij spelletjes goed mee konden komen. Alle drie wisten ze, elk op
hun eigen manier, mijn eigenzinnige (niet eigenwijze) gedrag te bespelen. Sacha
had vooral een overtuigende manier van argumenteren en was snel. Jolanda had
overal ogen en oren en kon met bijzonder temperament aangeven wat ze wel en
niet wilde. Frank had een grenzeloos aanpassingsvermogen en met zijn relativerende
humor en ruime blik kwam hij ook als jongste nog aan zijn trekken. Hij was niet
zo onhandig als ik.
Alle drie doen ze nu volop mee aan het maatschappelijk leven. Sacha is kinderpsychologe
met een goede functie bij het Riagg in Zaandam. Jolanda is eerste stewardess
bij Martin Air op Schiphol. Frank heeft een goede baan bij de Buma-Stemra in
Hoofddorp. Dus ver van mijn huis wonen ze gelukkig niet.
Alle drie hebben ze een goede levenspartner en een ruime kennissenkring. Ook
vier kleinkinderen heb ik aan hen te danken.
In het algemeen geloofde ik erg in jeugd, in jeugdig elan. Mijn jeugdige veerkracht
was eigenlijk het enige dat mijn vader in mij respecteerde. Toen Hansje haar
opgewekte veerkracht kwijt raakte, oogstte ze meestal niet veel meer dan medelijden.
Als over 5 miljard jaar de zon is opgebrand, leeft die vernieuwende groeikracht
misschien nog ergens door. Ik kan en wil niet geloven dat dat van iets tot niets
wordt.
Vanwege dat geloof in vernieuwende groeikracht deed ik met volle overtuiging
aan jeugdbegeleiding. Ik coachte een hockey-elftal; zat in oudercomités
en runde zoveel jaren de jeugd van de schaakclub dat ze me daar "lid van
verdienste" maakten. Ook opa-spelen doe ik met hart en ziel.
Toen de kinderen wat groter werden en steeds meer hun heil zochten bij leeftijdgenoten,
ging mijn Hansje nogal veel tijd verdoen aan tennis en golf. Mijns inziens was
Hansje toen nog te jong om op haar lauweren te gaan rusten.
Na wat echtelijke strubbelingen kon ik haar toen overhalen om sociaal werk te
gaan doen.
Ze volgde met veel inzet een verpleegkundigenopleiding en kreeg een verantwoordelijke
vrijwilligersbaan bij een bejaardentehuis.
Ze oogstte daar zoveel waardering, dat ik niet kon voorkomen, dat ze teveel
hooi op haar vork ging nemen.
Ze was toen de vijftig gepasseerd en misschien ontdekte ze toen pas, dat waar
een wil is, niet altijd een weg is.
Haar weerstandsvermogen ging achteruit en ze werd vaak ziek.
Omstreeks 1980 constateerden de doktoren, dat ze het syndroom van Churge Strauss
had, een zeldzame auto-immuunziekte, waarvan de oorzaak niet bekend is en die
niet te genezen is. Alleen symptoombestrijding was mogelijk met Prednison, een
geneesmiddel met de nodige bijwerkingen.
Ze kon toen niet meer de opgewekte kameraad zijn, meer de onzekere patiënt,
die mij drie geweldige kinderen geschonken had. (Hansje had nog wel een vierde
kind willen hebben. Ze zag destijds niet op tegen nog een bevalling, maar ik
vond drie kinderen wel genoeg van het goede.)
In 1987 werd de gezondheid van Hansje zo slecht, dat ze alleen met een rolstoel
nog naar buiten kon. Daarom ben ik toen met vervroegd pensioen gegaan. Dat was
in mei 1988. Ik was toen 61 jaar. (bij Delta Lloyd kon je met 60 jaar in de
VUT)
Mijn vele vrije tijd ben ik toen gaan besteden aan het samenstellen van het
familiealbum met zoektochten in allerlei archieven e.d.
Ook zocht ik compensatie door eenmaal per week te gaan wandelen en zwemmen met
mijn toen nog zeer gezonde zus Maria, de natuurgids.
Op 17 juni 2001 overleed mijn Hansje en moest ik mijn leven opnieuw inrichten.
Aanvankelijk dacht ik een nieuwe levenspartner te moeten vinden, maar bij het
zoeken daar naar ontdekte ik, dat zowel ikzelf als ook mijn leeftijdgenoten
vast zitten aan de ervaringen in het verleden.
Intussen zwom ik eenmaal per week, schaakte en bridgede ik vaak tweemaal per
week en had ik veel contact met kinderen, kleinkinderen en andere familieleden.
Daarnaast waren er veel excursies.
Sindsdien heb ik eigenlijk geen tijd voor een echte levenspartner, al zal mijn
huidige manier van eenzaamheid verdrijven op den duur wel te vermoeiend worden.
Zolang ik erin slaag om vaak meer dan acht uur per nacht te slapen, zal het
waarachtig wel gaan, zeg ik dan in mijn optimistische periodes.
Voorlopig kon ik nog de crematie van mijn zus Maria verzorgen en ben ik bij
mijn excursieclubje een soort regelneef. Ook rijd ik nog mijn twintig jaar jongere
zwem-maatje Trudy naar een nachtkijkerexcursie in de Oostvaarders Plassen en
ga ik met drie bridge-vriendinnen op fietsvakantie. De kleinkinderen krijg ik
nog mee zonder hun ouders en met de hond van Jolanda kan ik nog meer dan twee
uur wandelen.
Wat mijn gezondheid betreft: Ik had al jong een leesbril, een kunstgebit en
heb twee aambeienoperaties ondergaan. Sinds mijn 70e jaar slik ik pillen tegen
een te hoge bloeddruk en tegen te hoge cholesterol. Toen ik bijna 73 jaar was
kreeg ik in mijn rechterheup een scharnier van iridiumstaal en was mijn rug
volgens röntgenfoto's aardig versleten.
Het is nu juni 2004 en ik ben nu 77 jaar. Tot zover mijn verhaal. Wordt misschien
vervolgd.
Klik hier voor de oorlogsherinneringen van Boy
een Koudekant Productie i.s.m. OOP Unlimited